In 1937 vertrok Henk de Haan naar het toenmalige Nederlands-Indië in de hoop daar werk te vinden. Door de economische crisis in de Westerse wereld was hij zijn baan in Amsterdam kwijtgeraakt en leek het haast onmogelijk ander passend werk te vinden. Nadat hij in Semarang een baan had gevonden volgde een jaar later zijn vrouw Mien.
Aanvankelijk verliep hun nieuwe leven voorspoedig, maar alles veranderde toen Japan in 1942 Nederlands-Indië bezette. Henk werd ontslagen en belandde in de gevangenis. Vandaar werd hij overgeplaatst naar het Tjikoedapateuhkamp in Bandoeng. Daar overleed hij in april 1944. Mien en haar dochtertje Connie kwamen in het Halmaheirakamp te Semarang terecht en konden eind 1945, na de bevrijding, via Singapore naar Nederland reizen.
Het Indische Sprookje van de familie De Haan veranderde in een nachtmerrie. In veel opzichten komen de ervaringen van deze familie in de kampen overeen met hetgeen veel andere Nederlanders in Nederlands-Indië is overkomen. Dit gedetailleerde verhaal van persoonlijke ervaringen maakt de ellende van het kampleven duidelijk zichtbaar en de daardoor veroorzaakte angsten direct invoelbaar.